De aandacht voor het IJslandse Sigur Ros nam in 2001 toe, nadat de derde plaat “Ágætis byrjun” breed werd opgepikt door critici en collega-muzikanten. Wie waren toch die vier jonge muzikanten met die dromerige klanken? In Nederland trad de groep eind 2000 op het Crossing Border Festival op en gaf zij in april 2001 een niet uitverkocht concert in het Amsterdamse Paradiso. Beide keren gaven de muzikanten al een tipje van de sluier van wat hun vierde album zou worden. De muziek was sterk in ontwikkeling: met acht nieuwe stukken dook de groep in 2001 haar eigen nieuwe studio in om daar een jaar later weer uit te komen.
Het resultaat is verbluffend. Wars van enige concessie brengt Sigur Ros een plaat uit, die niet alleen de creativiteit op het hoogtepunt van haar kunnen laat horen, maar ook lijnrecht tegenover de overvolle producties uit die tijd staat. De kunst van het weglaten is de sleutel tot het succes van deze plaat, zowel in de hoes als in de muziek. Aan de hand van setlijsten van concerten heeft ieder beestje een naam, maar toch besluit de groep de informatie op de hoes van het mysterieus getitelde “( )” spaarzaam te houden. Ook de teksten roepen veel stof tot nadenken op. Zanger “Jonsi” Birgisson maakt gebruik van het ‘hopelandic’, een bedachtzame en niet bestaande variant op het IJslands, met een ijle klank die het Scandinavische karakter in stand houdt. De discussies barsten los; iedereen hoort Jonsi weer wat anders in de zang voordragen. Geïnspireerd op de trage moderne klassieken, zoals Satie, Schönberg en Ligeti, brengen de eerste drie composities de luisteraar in een minimalistische en bijna lieve sfeer. Piano en bas spelen een hoofdrol, de drums zorgen in het tweede deel voor het ruimtelijke effect. Na het vierde deel, dat regelmatig terugkomt in de film “Vanilla Sky” en waarop de groep het geluid van “Ágætis byrjun” nog even oproept, volgt een adempauze. Daarna wordt de sfeer killer, beklemmend, maar ook dynamischer. De stem van Jonsi in deel vijf is ijler dan ooit en biedt de aanzet tot het volgende deel, waarin de E-bow gitaar centraal staat. Met de climax in het laatste stuk barst de muziek na amper een uur durende reis volledig open. Een eruptie met een overrompelende werking. Muzikaal nog niet eens de meest originele invulling, maar het is de combinatie van alle elementen die “( )” zo speciaal maakt. Vooral op het podium kan het effect zelfs een vegetariër nog kippenvel bezorgen, dankzij de enorme zeggingskracht. Alles valt op zijn plek. Niets meer en niets minder.
Na dit magnum opus bracht Sigur Ros weer meer speelsheid in haar muziek en liet de lijntjes van de strakke vormen wat vieren. De populariteit nam toe, maar de verrassing nam af. Geleidelijk bleef de groep steeds meer in haar eigen creativiteit vastzitten en teren op oudere successen. Wat de groep op “( )” laat horen, is nog steeds van een eenzaam hoog niveau. Zeker in een genre als postrock zijn vorm en inhoud vaak niet in evenwicht, maar deze plaat bewijst dat tussen kop en staart de acht stukken als een ware symfonie op de luisteraar afkomen.
Wouter Bessels